De eerste echte viool is rond 1550 gebouwd in Cremona, waar beroemde bouwers als Stradivari en Amati vandaan kwamen. Deze barokviool had snaren van schapendarmen en had daardoor een wat mildere klank dan de moderne viool, die snaren van kunststof en metaal heeft. Je bespeelt de viool door met de paardenharen van de strijkstok de snaren te laten trillen, maar je kunt dat ook met je vingers doen. Er is een oneindig repertoire voor de viool, waarin virtuozen als Locatelli, die lang in Amsterdam heeft gewoond, en Paganini de grenzen van het instrument hebben verlegd. Verder hebben bijvoorbeeld Beethoven en Brahms sonates, concerten en strijkkwartetten geschreven.
Vanaf ongeveer zes jaar kun je op een kleine viool beginnen met lessen. Je kunt vrijwel meteen samenspelen met andere violen of de piano en na ongeveer een jaar kun je in een leerlingenorkest spelen. Een studieviool koop je vanaf tweehonderd euro en voor zo’n twintig euro per maand huur je er eentje. Een eenvoudige strijkstok kost ongeveer vijftig euro.